Het is spitstijd. Een moment van de dag dat de laatste jaren steeds vroeger van start gaat. Deze middag is het zo’n uurtje of half vijf. Van bovenaf gezien lijkt Utrecht Centraal op een bak vol vers gevangen palingen. Bussen uit alle windstreken krioelen langs elkaar heen. De één gaat de ander arriveert. Aan de andere zijde glijden treinen het station binnen of vertrekken na het fluitsignaal. Op halte C4 stappen mensen in de bus met lijnnummer 74. De dieselmotor blijft draaien want het vertrek is aanstonds. Ik sluit op de halte aan met mijn bus. Lijnnummer 73 met bestemming Zeist-Centrum. Net als mijn voorganger. Waar hij straks bij het binnenkomen van Zeist rechts afslaat, draai ik naar links.
Halverwege halte C4 staat een blinde man met zijn hond. Ik ken hem. Hij gaat vaker met de bus. Op rustigere momenten maken we wel eens een praatje. Hij staat verdwaasd op de halte. Zijn hond staart mij aan. Beide stappen ze niet in. Niet in bus 74, niet in mijn bus. Mijn gevoel zegt mij dat hij waarschijnlijk door de drukte, het lawaai, niet in de gaten heeft dat zijn bus op de halte staat. Ik loop naar hem toe. Begroet hem en zijn hond en zeg dat lijn 73 naar Zeist voor de halte Gunninglaan klaar staat. Dankbaar stapt de blinde man en zijn hond in. Mijn vermoeden wordt bevestigd. Het lawaai van ronkende stilstaande en voorbijrijdende bussen, passagiers die langs hem heen rennen om hun bus niet te missen, zorgden ervoor dat zijn zintuigen hem even in de steek lieten.
Ze nemen beide plaats in de bus. Zoals gebruikelijk kiest hij voor een plek dicht bij de middelste deuren van mijn gelede bus. Ik sluit de deur en verlaat het Centraal Station. Op weg naar Zeist. Op de halte Gunninglaan neemt de man en zijn hond afscheid, groet en spreekt nogmaals zijn hartelijke dank uit. Ze zijn op tijd voor het avondeten. Ik kijk in mijn rechterbuitenspiegel en zie dat de man nog even zwaait. Ik zwaai terug.
Lees ook: Van kantoorbaan naar busbaan.